Werknemers die voor hun beroepsactiviteiten vaak in het buitenland werken komen veelal in aanmerking om het gedeelte van hun inkomsten dat betrekking heeft op de buitenlandse activiteit, in de werkstaat te laten belasten met vrijstelling van belasting in België. Dit wordt ook wel ‘salary split’ genoemd. Hieronder bespreken we kort de voorwaarden om loon in het buitenland te belasten.
Het in voege zijn van een dubbelbelastingverdrag
De eerste voorwaarde om loon dat in het buitenland werd belast vrij te stellen van Belgische belastingen is dat er een dubbelbelastingverdrag met dat land werd gesloten. Is dit het geval, dan is het principe dat het loon belast wordt in de werkstaat en dat de woonstaat maatregelen treft om dit gedeelte vrij te stellen. In België gebeurt dit laatste door ‘progressievoorbehoud’. Dit is een techniek waardoor het buitenlandse inkomen niet onderworpen wordt aan de Belgische belasting maar dat de inkomsten wel meetellen voor de belastbare grondslag te berekenen. Op die manier duwt ze de overige Belgische inkomsten in hogere schijven. Stel dat het buitenlandse inkomen volledig zou zijn vrijgesteld zonder dat er sprake is van progressievoorbehoud, dan zouden de Belgische inkomsten belastbaar zijn vanaf de laagste tarieven en dus met een lagere eindfactuur als gevolg. Dit principe vinden we in artikel 15, §1 van het OESO-modelverdrag terug. Dit is het verdrag dat in de meeste gevallen als model wordt gebruikt om dubbele belasting tussen verdragsluitende staten te vermijden.
Van het principe dat de werkstaat heffingsbevoegd is, wordt evenwel afgeweken als er cumulatief voldaan is aan drie voorwaarden van de 183-dagenregel (zie artikel 15, §2 OESO-modelverdrag):
- Het verblijf in de werkstaat duurt 183 dagen of minder over een periode van twaalf opeenvolgende maanden (in sommige verdragen is niet het verblijf van belang maar wel de activiteit (bv. DBV met Duitsland);
- De werkgever is geen inwoner van het land waar de activiteit wordt uitgeoefend;
- De loonlast wordt niet gedragen door een vaste inrichting die gelegen is in de werkstaat
Is één van deze voorwaarden niet vervuld, dan blijft het principe van toepassing en is de bezoldiging belastbaar in de werkstaat.
Verblijf van minder dan 183
Zo is er geen twijfel mogelijk als het verblijf van een werknemer in de werkstaat langer dan 183 dagen duurt, dan is de werkstaat bevoegd om belastingen te heffen. Anders gezegd, een verblijf van minder dan 183 dagen leidt niet automatisch tot belastingheffing als één van de twee andere voorwaarden niet vervuld zijn.
Hoe berekent men nu de periode van 183 dagen?
Men houdt rekening met de fysieke aanwezigheid van de werknemer in de werkstaat. De belastingadministratie kan hier bewijzen van vragen. Alle feitelijke bewijzen moeten dus worden bijgehouden (treintickets, payagetickets, restauranttickets, hotelafrekeningen, huurovereenkomst, afrekeningen van tankkaart, bankuittreksels…).
De werkgever is geen inwoner van het land waar de activiteit wordt uitgeoefend
Aan de tweede voorwaarde is voldaan wanneer de werkgever die de bezoldigingen betaalt, geen inwoner is van de werkstaat. Bijvoorbeeld wanneer een Belg in Frankrijk gaat werken maar hij blijft op de payroll van een in België gevestigd bedrijf.
Met andere woorden, wanneer de werkgever inwoner is van de werkstaat, zijn de bezoldigingen die uit hoofde van die activiteit aan een inwoner van een andere staat betaalt, of die voor zijn rekening worden betaald, belastbaar in de werkstaat (zelfs indien bijvoorbeeld het een verblijf betreft van minder dan 183-dagen).
Om te bepalen wie als werkgever wordt gezien wordt in de Belgische rechtspraak doorgaans de band van ondergeschiktheid die een werknemer heeft met zijn werkgever in aanmerking genomen. Daarenboven moet ook nog aangetoond worden dat die werkgever de economische last van de bezoldigingen draagt. Dit wil niet noodzakelijk zeggen dat de werknemer op de payroll moet staan van het bedrijf. Het kan ook zijn dat de werkgever de kost van de werknemer betaalt aan een derde die een formele overeenkomst met de werknemer heeft (bv. door middel van detachering).
De loonlast wordt niet gedragen door een vaste inrichting of door een vaste basis
De last van de bezoldiging mag niet gedragen worden door een vaste inrichting waarover de werkgever beschikt in de werkstaat. In het tegenovergestelde geval is de bezoldiging belastbaar in de werkstaat. Om het begrip vaste inrichting te achterhalen moet gekeken worden naar het desbetreffende DBV tussen de werkstaat en de woonstaat van de werknemer. Te denken valt in sommige gevallen bijvoorbeeld aan bouwwerven, fabrieken, kantoren,….
Het gebruik van de woorden ‘niet gedragen door’ is niet toevallig. Het houdt in dat de bezoldigingen niet in mindering worden gebracht van de winst van de vaste inrichting. Ook de bezoldigingen die deel uitmaken van de algemene uitgaven van de hoofdzetel, wanneer er een evenredig deel van die uitgaven worden toegerekend aan de vaste inrichting van de werkstaat, worden ‘gedragen door’ de vaste inrichting. De bezoldigingen zullen ten slotte ook worden beschouwd als zijnde gedragen door de vaste inrichting wanneer ze werden betaald voor de doeleinden die door de vaste inrichting worden nagestreefd. Een complexe uitleg die er eigenlijk gewoon op neerkomt dat wanneer de werkgever in de werkstaat beschikt over een vaste inrichting en de werknemer ten behoeve van deze vaste inrichting werkt, aan deze voorwaarde niet voldaan is waardoor de werkstaat mag belasten.
Conclusie
De hierboven beschreven regels kunnen subtiele verschillen hebben van DBV tot DBV. Daarom is het aan te raden om steeds de van toepassing zijnde regels nauwgezet te consulteren. Zit u met een werknemer die u detacheert of tewerkstelt op een werf in het buitenland, aarzel dan niet om te informeren bij ons.